|
Later gaan wij naast elkaar wandelen op de Overtoom |
|
Drinken zoete melk met room, strijken door ons grijze haren |
|
Zie je ons daar samen lopen, naast elkaar zo diep bedaard |
|
Jij een lieve ouwe taart, ik nog kras, dat is te hopen |
|
Maar al worden we ook wrakker, al dat vreselijke snoeven |
|
Zal tenminste niet meer hoeven, gaar of muf we zijn gebakken |
|
En we zeggen kijk de tram of hoor jij die vogel zingen |
|
Al die nutteloze dingen want het hoeft niet meer adrem |
|
En het hoeft niet meer zo rap, want we moeten nergens heen |
|
Och we wonen toch alleen in zo'n rothuis met een trap |
|
Ik beloof je dat ik dan het attent zijn aan zal leren |
|
En ik zal ook vaak proberen of jij nog wel lachen kan |
|
Lachen als een oude dame, die haar zegje heeft gezegd |
|
Die als zij word afgelegd zich voor niemand hoeft te schamen |
|
Wel wel wel, zo zal dat gaan en we sterven heel bedaard |
|
Op een donderdag in maart, tegelijk daar hecht ik aan |
|
En als onze aardse last met de wereld gaat vergroeien |
|
Zal uit jou een bloempje bloeien, een viooltje dat staat vast |