|
In de verte spreekt een stem |
|
Die ik herken van onze ruzies |
|
Over kleine misverstanden |
|
Over grote desillusies |
|
En ik hoor de kille klanken |
|
Van jouw ingehouden woede |
|
Maar wat kan ik meer dan janken |
|
Als ik dit niet kon vermoeden |
|
In een waas hoor ik je zeggen |
|
Dat je alles op wilt geven |
|
Dat je alles met je meeneemt |
|
Wat me lief is in dit leven |
|
En ik luister hoe jouw woorden |
|
Langzaam opgaan in de zinnen |
|
Die me treffen als een bliksem |
|
Met vernietigende kracht |
|
Deze kilte maakt me gek |
|
En dit gevoel is angstaanjagend |
|
Maar je woorden malen verder |
|
En mn ogen kijken vragend |
|
Waarom zei je mij niet eerder |
|
Dat je zo van me vervreemd was |
|
WAAROM SPRAK JE OVER LIEFDE |
|
ALS JE NOOIT VAN MIJ GEHOUDEN HEBT |
|
Ik verlies het van de wanhoop |
|
En ik voel m'n tranen branden |
|
En ik zou niets liever willen |
|
Dan m'n hoofd weer in jouw handen |
|
Maar wat tot een uur geleden |
|
Nog zo veilig heeft geleken |
|
Is een hele grote leugen |
|
En een kaartenhuis gebleken |
|
Het is net of iemand anders |
|
In jouw lichaam is gekropen |
|
En ik heb niet eens gemerkt |
|
Dat die naar binnen is geslopen |
|
Om jouw liefde uit te wissen |
|
En mijn wereld te vernielen |
|
Wil er niemand me vertellen |
|
Dat ik alles heb... gedroomd |