|
Regen geselt onze ramen, maar ik lig hier warm |
|
in de schuilplaars van jouw armen, veilig voor de storm |
|
Met jouw zachte adem blaas je het haar uit mijn gezicht |
|
ik kan je glimlach slechts vermoeden in het tegenlicht |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
onuitgesproken lief |
|
veel meer dan je lichaam heb ik al je dromen lief |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
gewoon om wie je bent |
|
de zachtheid van je hart, waarmee je me verwent |
|
Zonlicht tuimelt door het venster en ik hoor mijn naam |
|
'K voel een vinger als een vlinder over mijn lippen gaan |
|
Even later word ik wakker en ik kleed me aan |
|
Een blij gevoel vanbinnen nestelt zich in mijn bestaan |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
onuitgesproken lief |
|
veel meer dan je lichaam heb ik al je dromen lief |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
gewoon om wie je bent |
|
de zachtheid van je hart, waarmee je me verwent |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
onuitgesproken lief |
|
veel meer dan je lichaam heb ik al je dromen lief |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
gewoon om wie je bent |
|
de zachtheid van je hart, waarmee je me verwent |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
onuitgesproken lief |
|
veel meer dan je lichaam heb ik al je dromen lief |
|
Mooi, ik vind je mooi |
|
gewoon om wie je bent |
|
de zachtheid van je hart, waarmee je me verwent |